Isaiah 3

Mijn hoofd ligt op zijn linkerarm en met zijn rechterarm omarmt hij mij.

1 Meisjes van Jeruzalem, ik zeg het jullie met nadruk! Waarom willen jullie vooruitlopen op de liefde en haar overhaasten als de tijd daarvoor nog niet is aangebroken?


2 Wie komt daar uit de woestijn aanlopen, ondersteund door haar liefste?

Onder de appelboom heb ik je gewekt. Daar heeft je moeder je ontvangen, zij heeft jou gebaard.

3Houd mij dicht tegen je aan, ik wil altijd in jouw armen blijven. Want de liefde is zo sterk als de dood. De hartstocht laat niet meer los, net zomin als het dodenrijk dat doet. Het vuur van de hartstocht brandt met hete vlammen, door de Here ontstoken.

4 Geen water kan die liefde doven, geen rivier kan de liefde wegspoelen. Zelfs als iemand al zijn bezittingen bood in ruil voor de liefde, zou hem dat niet baten. Met minachting zou hem de deur worden gewezen.

5Wij hebben een klein zusje, zij heeft zelfs nog geen borsten. Wat moeten wij doen als op een dag iemand om haar komt?
6Als zij zich in reinheid bewaart, zullen wij haar daarvoor prijzen. Maar als zij zich te gemakkelijk geeft, zullen wij dat verhinderen.

7 Ik heb mijzelf in reinheid bewaard tot nu toe. Nu ben ik voor hem degene die zich volkomen geven wil.

8Salomo had in Baäl-Hamon een wijngaard. Hij liet die bewaken, omdat hij van grote waarde was.

9 Mijn wijngaard is voor mijzelf alleen. Al uw overvloed laat ik u, Salomo.


10 Mijn allerliefste, die in een lusthof woont, laat mij je stem horen. Mijn vrienden luisteren mee.

11Mijn liefste, kom snel naar mij toe. Doe als de gazelle of als een jong hert op bergen vol heerlijk struikgewas.
12 13

Een opstandig volk

14Dit zijn de boodschappen die Jesaja, de zoon van Amos, kreeg in visioenen tijdens de regeringsperioden van de Judese koningen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia. In deze boodschappen liet God Jesaja zien wat er zou gebeuren met Juda en Jeruzalem.

15Luister, hemel en aarde, naar wat de Here zegt: ‘De kinderen die Ik heb opgevoed en voor wie Ik zo lang en liefdevol heb gezorgd, hebben zich van Mij afgekeerd. 16Het rund en de ezel kennen hun eigenaar en zijn dankbaar als hij hun eten geeft, maar bij mijn volk Israël is daar geen sprake van. Zij zien niet in dat Ik voor hen zorg. 17Wat een zondig volk is het! De Israëlieten lopen krom onder de zware last van hun schuld. Zij zijn net zulke boosdoeners als hun voorouders. Van jongs af aan zijn ze slecht geweest en hebben zij de Here de rug toegekeerd en de Heilige, de God van Israël, links laten liggen. Zij hebben zich afgekeerd en zich zo van Mij vervreemd. 18O mijn volk, hebt u nog niet genoeg straf gehad? Waarom dwingt u Mij steeds weer u te slaan? Blijft u dan altijd opstandig? 19U bent van top tot teen ziek en verzwakt, overdekt met wonden, striemen en builen, die niet zijn verbonden of met zalf zijn verzacht. 20Uw land is één grote puinhoop, uw steden zijn platgebrand. Terwijl u toekijkt, vernietigen en plunderen buitenlanders alles wat ze tegenkomen. 21U staat daar hulpeloos en verlaten als een hutje van een bewaker op het land, nadat de oogst is binnengehaald. Even machteloos als een omsingelde stad.’

22Als de Here van de hemelse legers niet had ingegrepen om enkelen van ons in leven te laten, dan zouden wij vernietigd zijn als Sodom en Gomorra. 23Ja, dat is een goede vergelijking! ‘Luister, leiders van Israël, mannen van Sodom en Gomorra, naar wat de Here te zeggen heeft. Zet uw oren goed open!

24Ik heb genoeg van al uw offers, stop er maar mee. Ik wil uw rammen en het vet van uw gemeste kalveren niet meer. Het bloed van uw stieren, schapen en bokken doet Mij geen genoegen meer. 25Waarom brengt u Mij offers als u toch geen berouw hebt over uw zonden? 26Ik walg van de geur van het reukwerk dat u voor Mij verbrandt. Uw heilige vieringen van de nieuwe maan en de sabbat en uw speciale vastendagen, ja, al uw bijeenkomsten zijn huichelachtige vertoningen! Ik wil daar niets mee te maken hebben.
Copyright information for NldHTB